vrijdag 18 september 2015

Het geheim van het mysterie

Het vreemde aan het jodendom is dat het oorspronkelijk nauwelijks een mysteriereligie was. Er is God die waakt over zijn volk, er zijn wetten en voorschriften uit de Tenach die het voor de gojim onmogelijk maken te integreren in de joodse gemeenschap, er zijn de 10 geboden uit de Thora die het begin en het einde vormen van een goed leven, en er is het Heilige der Heilige dat een maal per jaar bezocht mocht worden door de hogepriester. Alleen dit laatste aspect suggereert een bepaalde vorm van mysteriecultus, maar de handeling van het zoenoffer is alles behalve een geheimzinnige metafoor van een nog dieper geheim. Er zijn geen myterieriten zoals die bij de cultussen van Eleusis, Dionysos, Orpheus of Mitras. Pas in de 12de eeuw zou er binnen het jodendom een mysteriecultus ontstaan in de vorm van de Kabbala.

En toen was daar Jezus met het onvoorstelbare inzicht van de genade van God en de vergeving van de zonde. Gods genade wordt uitgestort over rechtvaardigen en zondaars tegelijk. Een volstrekt anarchistisch principe gezien vanuit het standpunt van Thora en Tenach. En zelfs voor de meeste christenen in onze tijd nog ondenkbaar. Jezus' leer en leven zijn manifestaties van godsdienst zonder meer. Wie had kunnen bedenken dat door de genade van God onze beker steeds weer gevuld wordt - is dat niet de heilige graal?

En daar blijft het niet bij. Op het moment dat Jezus stierf scheurde de voorhang die toegang gaf tot het Heilige der Heilige: God zelf werd voor alle mensen zichtbaar in de persoon van Jezus. Jezus is het aangezicht van God.

Deze finale betekent daadwerkelijk het einde van alle mysteriecultus. 'Mysterie' is afgeleid van het griekse werkwoord myein dat (af)sluiten betekent. Het heeft betrekking op het sluiten van de ogen en de lippen; de ingewijde betreedt het duister, moet zijn ogen sluiten of wordt geblinddoekt en mag later niet spreken van hetgeen hem overkomen is. Maar Jezus is het licht, door Hem staan wij oog in oog met God. En de Heilige Geest heeft onze lippen geopend opdat wij spreken van Hem en God loven.

En toch is de toegang tot God middels Jezus het meest diepgaande mysterie dat ooit aan de mens is meegedeeld.

maandag 13 april 2015

All in the mind

Plato's gebruik van de literaire vorm van de dialoog is het onwillekeurige resultaat van zijn uitleg van de eigenheid der dingen als intelligibel idee. Zover geldt ook voor Plato's filosofie dat hoe hij het weergeeft, verraadt wat het hem doet. Niet voor niets vormt die uitleg voor Nietzsche een bewijs van Plato's nihilisme. De kunstmatige dialoog tussen 2 mensen zoals die voorkomt in de werken van Plato, en die in werkelijkheid een monologue intérieur is, sluit de werkelijkheid op in de besloten en intieme ruimte van het denken. Dit lukte niet in poëtische rede van zijn voorgangers waarin het universum buiten het denken bestaat en zelf tot ons spreekt.

Uit de dialoog ontwikkelde zich de taal van de meta/fysica waarin het denken de materie overstijgt en uiteindelijk aan zichzelf genoeg heeft. Alle meta/fysica en daarvan afgesplitste vakwetenschap is in wezen een uitdijend mozaïek van teksten die voor eeuwig naar elkaar verwijzen zoals de reflexies in een spiegelpaleis. In het proces van verwijzing ontstaat betekenis. Dit proces heet in de taalwetenschap dialogisme; een naam waarin de persoon van Plato en zijn Dialogen doorklinken en dat zich als zodanig op zichzelf toepast.

Alle taal is tweedehands omdat de woorden die wij gebruiken om de dingen te benoemen al eerder en zoveel vaker zijn gebruikt. Enkel de mythologische Adam noemde de dingen bij naam, namelijk de eerste benoeming. Dit zijn de namen waarmee het heelal en de aarde zich tot ons wenden en van hun lot verhalen. De Griekse tragedies en de ontstaansmythen zijn ervan doortrokken. En zelfs in de vraagstelling van Heraclitus en Parmenides schemeren de contouren die eerste benaming door, namelijk in de vorm van een fotografisch negatief.